2.1 Free-Nets in de Verenigde Staten en
Canada
Free-Nets zijn zogenaamde 'community-networks', ook wel
'virtuele gemeenschappen' genoemd. De Free-Nets bieden onder
andere gratis toegang tot bestuurlijke en maatschappelijke
informatie en bieden een platform voor elektronische
discussies. In die virtuele gemeenschap gebeurt alles wat in
de werkelijke wereld ook gebeurt, zij het digitaal. De
metafoor van de 'stad' wordt dan ook zo veel mogelijk
aangehouden om de gebeurtenissen te beschrijven. Howard
Rheingold geeft in zijn boek The Virtual Community
(1993) een treffende karakteristiek van het digitale leven:
'People in virtual communities do just about everything people do in real life, but we leave our bodies behind. You can't kiss anybody and nobody can punch you in the nose, but a lot can happen between those boundaries'
Het eerste Free-Net werd in 1985 in Cleveland opgericht door Tom Grundner. Grundner is momenteel directeur van het NPTN (National Public Telecomputing Network), het overkoepelend orgaan van alle Free-Nets in de wereld. Het Cleveland Free-Net is inmiddels uitgegroeid tot het grootste ter wereld.
Een Free-Net heeft een aantal unieke kenmerken. In de eerste plaats is het concept Free-Net ontwikkeld en uitgevoerd door vertegenwoordigers uit het maatschappelijk veld ('grassrootsmovement') en niet door overheidsorganisaties. De Free-Nets in de Verenigde Staten en Canada worden voornamelijk door vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties opgericht, ingericht en onderhouden. In dit opzicht geldt voor de Free-Nets dus het primaat van de burgerij. Op initiatief van deze maatschappelijke organisaties wordt de informatiebehoefte van de lokale gemeenschap geïnventa- riseerd, wordt er voldoende kapitaal bijeen gebracht (in veel gevallen middels subsidies van lokale overheden, maatschappe- lijke instellingen en gebruikers) om de benodigde apparatuur te kunnen aanschaffen. De vrijwilligers zorgen er daarnaast voor dat informatiebestanden die bij lokale overheden, biblio- theken en andere instellingen in beheer zijn, voor het grote publiek worden 'ontsloten'. Iedereen in het bezit van een computer met modem kan vervolgens gratis (op de telefoonkosten na) op het systeem inbellen. Tevens wordt voorzien in een aantal 'public access terminals', zodat degenen die geen be- schikking hebben over de benodigde apparatuur in publieke ruimten toegang tot het systeem kunnen krijgen. Belangrijk in het concept van de Free-Nets is dat niet alleen de nadruk wordt gelegd op het beschikbaar stellen van informatie, maar dat communicatie wordt gezien als een even belangrijke drijfveer van de gebruikers van een Free-Net. Daartoe worden de bekende karakteristieken van het Internet overgenomen en wordt in meer of mindere mate ook een on-line verbinding gemaakt met het Internet. In een Free-Net systeem wordt bij- voorbeeld ruimschoots de mogelijkheid gegeven tot communicatie via electronic mail (e-mail of elektronische post), via diverse discussiegroepen, en via on-line en real-time discus- siegroepen of babbelboxen (ook wel genaamd IRC of Internet Relay Chat). Een voordeel van de aansluiting op het Internet is de mogelijkheid van koppeling van Free-Nets aan reeds bestaande netwerken. De reikwijdte overschrijdt daarmee het geografische gebied waar de Free-Nets zich in eerste instantie op richten. Zowel lokale, federale als nationale databanken worden op deze wijze voor een grote groep mensen ontsloten. Daarnaast geven de Free-Nets de mogelijkheid om andere Free- Nets te bezoeken, zodat een landelijk netwerk ontstaat.
De combinatie van het vanuit maatschappelijk initiatief verzamelen en gratis aanbieden van informatie en het voorzien in mogelijkheden tot onderlinge communicatie, is in de Verenigde Staten en Canada een duidelijke succesformule gebleken. Na het Cleveland Free-Net volgden al snel andere als het Denver Free-Net (Verenigde Staten) en het National Capital Free-Net (Ottawa, Canada). Inmiddels heeft de ontwikkeling van deze Free-Nets in de Verenigde Staten en Canada een behoorlijke vlucht genomen. Bij de NPTN zijn inmid- dels 42 systemen aangesloten. Daarnaast bestaan contacten met 142 oprichtingscomités in Noord-Amerikaanse steden. In zowel de Verenigde Staten als in Canada zou men graag zien dat tegen het jaar 2000 iedere zichzelf respecterende stad over een eigen Free-Net beschikt. Pieter Liebel, voorzitter van de Canadese Information Highway Advisory Council, heeft aangegeven dat de Canadese Free-Nets een belangrijke taak hebben in 'connecting all Canadians to the national information infrastructure'.
Nationale en lokale overheden in Noord-Amerika hebben inmiddels het concept van de Free-Nets ook financieel omarmd. De regering Clinton-Gore heeft de NPTN een 'grant' van 20 miljoen dollar verstrekt om een zogenaamd 'Rural Area Network' op te zetten, dat ook bewoners in minder verstedelijkte gebieden in staat stelt een eigen Free-Net op te zetten. De Canadese provincie Manitoba heeft het Free-Net van Winnipeg 40 miljoen Canadese dollar verstrekt om een regionaal netwerk van lokale inbelpunten te realiseren dat voor ieder stadje in de provincie Manitoba de oprichting en het onderhoud van een eigen Free-Net mogelijk moet maken.
2.2 De Digitale Stad: het Amsterdamse experiment
2.2.1 Historie
Op 15 januari 1994 opende de Amsterdamse wethouder F. De Grave
De Digitale Stad. De Digitale Stad - aanvankelijk bedoeld als
een experiment van tien weken - werd ontworpen analoog aan de
Amerikaanse en Canadese Free-Nets waarbij met name de
stadsmetafoor verder ontwikkeld werd.
De Digitale Stad heeft in de media veel aandacht gekregen.
Uitvoerige berichtgeving in de nationale en lokale kranten en
opiniebladen en aandacht van het NOS-journaal, de VPRO en
zelfs de popzender MTV-Europe, heeft niet alleen De Digitale
Stad maar ook het Internet in een snel tempo bekend gemaakt
bij een groot publiek. De belangstelling voor deelname aan het
project was in de beginfase dan ook overweldigend. De twintig
modemlijnen die beschikbaar werden gesteld, bleken reeds in de
eerste week ontoereikend. Ondanks het terugbrengen van de
'inlogtijd' van een uur naar een half uur en het in een
ijltempo aanleggen van extra telefoonlijnen, bleven de
wachttijden voor De Digitale Stad aanzienlijk (200 'redials'
voordat contact werd gelegd bleek geen uitzondering). In de
berichtgeving werd dan ook al snel gesproken van filevorming
voor De Digitale Stad. Enkele cijfers geven de belangstelling
voor het project aan. In tien weken tijd werden in De Digitale
Stad 13.000 bewoners geregistreerd. Daarnaast werd de stad
door een groot aantal 'toeristen' (gasten die geen login-naam
hebben) bezocht. Een faciliteit als het Amsterdamse
Bestuurlijk Informatiesysteem werd in die periode ongeveer
9.000 maal geraadpleegd.
2.2.2 Continuering en steun
Na het succes van de eerste weken werd nagedacht over de
mogelijkheden om van het tijdelijk project een permanente
voorziening te maken. Midden 1994 is de basis gelegd voor een
blijvende structuur, ondermeer door De Digitale Stad een
onafhankelijke stichting te laten worden. Financiële
steun voor de begin- en transformatiefase is verkregen van de
gemeente Amsterdam, het Ministerie van Economische Zaken en
het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Als sponsors hebben PTT
Telecom district Amsterdam, GCEI (Gemeentelijk Centrum
Electronische Informatieverwerking Amsterdam) en de
Universiteit van Amsterdam zich aan het project verbonden.
2.2.3. Concept
Het concept van De Digitale Stad hangt sterk samen met de
karakteristieken van het eerder beschreven Internet en de
Amerikaanse en Canadese Free-Nets. Hetzelfde software-
programma waar de Free-Nets op opereren (FreePort) werd ook
door De Digitale Stad gebruikt. De stadsmetafoor is door De
Digitale Stad verder ontwikkeld. Ook het initiatief om tot de
oprichting van de stad te komen is genomen door
vertegenwoordigers uit het maatschappelijk veld. De Digitale
Stad is ontwikkeld vanuit de samenwerking tussen het
Amsterdamse centrum voor politiek en cultuur De Balie en de
uit de wereld van computeractivisten voortkomende stichting
'Hacktic Netwerk' (inmiddels omgedoopt tot Stichting Xs4all).
2.2.4 Toegang tot de stad
De Digitale Stad is evenals de meeste Free-Nets op drie
manieren bereikbaar:
- Via een inbelfaciliteit. Met een personal computer en modem
kan men via het telefoonnetwerk De Digitale Stad betreden.
- Via het Internet. Mensen die via hun werk (universiteit,
bedrijfsleven) of particulier een aansluiting op het Internet
hebben kunnen via het Internet naar De Digitale Stad. Dat
betekent dat De Digitale Stad door alle mensen die over de
gehele wereld Internet-toegang hebben in principe te bezoeken
en te raadplegen is.
- Via diverse in de stad opgestelde publieke terminals. Op een
aantal plaatsen in Amsterdam zijn publieke terminals
geplaatst: in het Stedelijk Museum, de Openbare Bibliotheek,
het stadhuis en café De Balie.
2.2.5 Verbinding stadhuis Amsterdam
Door het kantoornetwerk van het Amsterdamse stadhuis te
verbinden met het Internet zijn nu ook stadhuisambtenaren en
volksvertegenwoordigers vanaf hun werkplek met De Digitale
Stad verbonden. Met het stadhuis is niet alleen een technische
verbinding gelegd, maar ook een inhoudelijke verbinding met
twee gemeentelijke databestanden: het
publieksinformatiesysteem PIGA en het bestuurlijk
informatiesysteem BISA. Om veiligheidsredenen wordt geen
toegang verschaft tot de computers met de originele
databestanden, maar worden kopieën daarvan ontsloten op
de machine van De Digitale Stad. Onderhoudswerk en het updaten
van de informatie vindt op afstand plaats vanuit het stadhuis.
In deze systemen kan gericht naar informatie worden gezocht
met behulp van trefwoorden.
2.2.6 Inhoudelijke ontwikkeling
De ontwikkeling van De Digitale Stad staat niet stil.
Wekelijks worden nieuwe informatiediensten in De Digitale Stad
geïnstalleerd. Gefinancierd door ondermeer het Ministerie
van Binnenlandse Zaken is een project gestart met betrekking
tot de communicatie rond de regiovorming en gemeentelijke
herindeling van Amsterdam en omliggende gemeenten (ROA). Ook
de politie heeft in De Digitale Stad een 'ideeënbureau'
geopend. Op 15 oktober 1994 is in De Digitale Stad het 'Loket
Parlement' van het Parlementair Documentatie Centrum
(Rijkuniversiteit Leiden) geopend, waar op een overzichtelijke
wijze allerlei historische en actuele informatie van en over
de Eerste en Tweede Kamer is opgeslagen. Deze informatie wordt
beheerd door het Parlementair Documentatie Centrum. Daarbij
wordt het Sim-informatie systeem gehanteerd waarmee dezelfde
data zowel via videotekst als Internet kan worden
aangeboden.
Een belangrijke rol bij de inhoudelijke ontwikkeling is
weggelegd voor de bewoners van De Digitale Stad. In een
bottom-up benadering is gekozen voor een vorm waarin zowel
bewoners als dienstenaanbieders mee kunnen werken aan de
vormgeving van de stad. Inmiddels lijkt deze aanpak zijn
vruchten af te werken gezien een aantal zeer succesvolle
bewonersinitiatieven die door de stadsleiding zijn gehonoreerd
(bijvoorbeeld de digitale metro, een spelomgeving waarbij
bewoners zelf gebeurtenissen kunnen programmeren, en het
bouwen van eigen huizen in De Digitale Stad).
2.2.7 Interface ontwikkeling: World Wide
Web
Overeenkomstig de toenmalige stand van de techniek op het
Internet werd in de eerste versie van De Digitale Stad alleen
tekst aan de gebruikers gepresenteerd. Het software-programma
'FreePort' zorgde daarbij voor de benodigde koppeling tussen
de verschillende Internet-protocollen. Maar de functionaliteit
daarvan bleek onvoldoende en bovendien was FreePort moeilijk
te beveiligen.
In 1994 is er een standaard voor het Internet in gebruik
genomen die niet alleen de verschillende protocollen van het
Internet integreert in één programma, maar
tevens een grafische interface biedt. De bestaande servers
kunnen gentegreerd tekst, beeld en geluid aanbieden. De
hiervoor ontwikkelde standaard heet het 'World Wide Web' (WW-
W).
Op 15 oktober 1994 is De Digitale Stad getransformeerd naar
een versie 2.0 die is gebaseerd op deze nieuwe Internet-
standaard. Ook een klein aantal Amerikaanse en Canadese
FreeNets heeft inmiddels deze overstap gemaakt of overweegt
een dergelijke verandering. Wie over de benodigde hard- en
software beschikt (thuis, via werk of school) kan opgemaakte
pagina's met gentegreerd (bewegend) beeld en/of geluid
ontvangen en kan via een grafische interface navigeren binnen
De Digitale Stad en daarbuiten.
Cruciaal in de filosofie van De Digitale Stad is dat de
elektronische snelweg toegankelijk moet zijn voor iedereen.
Dus ook voor de mensen die niet over de meest optimale
hardware-configuratie beschikken. De Digitale Stad is daarom
toegankelijk gebleven voor gebruikers die alleen tekst kunnen
ontvangen. Om een intern consistente stad te behouden moesten
ook deze gebruikers een overstap maken naar een andere
tekstinterface (lynx). Belangrijk daarbij is dat de pagina's
waarin informatie wordt aangeboden maar één keer
hoeven te worden gemaakt en door gebruikers zowel grafisch als
niet grafisch kunnen worden geraadpleegd.
2.2.8 Eén loket
De nieuwe standaard voor informatie-aanbieding maakt het
mogelijk om informatiebestanden van verschillende organisaties
toch op een eenduidige manier aan de eindgebruiker te
presenteren. Gemeentelijke bestanden als BISA en PIGA zijn van
oorsprong totaal verschillende systemen met verschillende
interfaces. Op het Amsterdamse stadhuis zijn zij voor
ambtenaren dan ook niet gelijktijdig te raadplegen. In De
Digitale Stad worden dergelijke bestanden op een eenduidige
manier gepresenteerd en gekoppeld. Voor de eindgebruiker wijkt
het raadplegen van BISA of PIGA bovendien niet af van de
manier waarop men databestanden van de Eerste Kamer, het Witte
Huis of de Anne Frank Stichting raadpleegt.
2.2.9 Groei
Dat ook de tweede versie van De Digitale Stad kan rekenen op
een grote belangstelling blijkt uit de meest recente cijfers.
Waren in de beginfase van het experiment met De Digitale Stad
ongeveer 40 mensen tegelijkertijd ingelogd, inmiddels
overschrijdt dit aantal regelmatig het cijfer 100. Dat dit
gevolgen heeft voor de belasting van het systeem spreekt
vanzelf. Het aantal bezoekers van de stad bedraagt meer dan
4000 per dag, ruim 120.000 per maand. Het aantal geraadpleegde
pagina's is meer dan 1 miljoen per maand (cijfers november
1994). De Digitale Stad verwacht voor de periode 1995-1997
iedere zes maanden een verdubbeling van het gebruik. Een
belangrijke uitdaging ligt in het aanpassen van het systeem en
de organisatie aan het succes en de lange termijn
vereisten.