6.1 De gebruiker
Om een digitale stad te kunnen gebruiken heeft een gebruiker
een computer (PC) en een modem nodig. Het modem is
noodzakelijk om de PC via een telefoonlijn met een digitale
stad te kunnen laten 'praten' (zie afbeelding). Modems zijn er
in verschillende snelheden. Hoe hoger de snelheid van het
modem, des te sneller kunnen gegevens uitgewisseld worden. Op
de computer van de gebruiker is software nodig die het modem
aanstuurt, en zo de verbinding naar een digitale stad
verzorgt. Deze software kan door een digitale stad op een
diskette beschikbaar worden gesteld aan de gebruiker. Een
gebruiker die verbinding wil maken met een digitale stad
betaalt zelf de telefoonkosten. Voor gebruikers die niet de
beschikking hebben over een PC en een modem kunnen er
zogenaamde publieke terminals worden opgesteld. Zo'n publieke
terminal bestaat uit een PC met een modem die in een openbare
ruimte is opgesteld.
6.2 Inbelvoorzieningen
De inbelvoorziening biedt mensen de mogelijkheid om vanuit hun
huis (werk of onderwijsinstelling) met behulp van hun computer
en een modem een verbinding te maken met een digitale stad. Op
de PC van de gebruiker is niet meer nodig dan een terminal-
emulatie softwarepakket. Met de PC en het modem wordt een
verbinding opgebouwd via een telefoonlijn naar een modem bij
een digitale stad. Aangezien meerdere gebruikers tegelijk in
de stad willen is het noodzakelijk voor een digitale stad om
een aansluiting met meer telefoonlijnen (en modems daaraan) te
hebben die allemaal via hetzelfde nummer bereikbaar zijn
(groepsnummer). Alle modems van een digitale stad zijn
aangesloten op een zogenaamde 'portmaster' die weer verbonden
is met de server van een digitale stad (zie afbeelding). Alle
software die nodig is voor toegang tot de diverse diensten van
een digitale stad draait op deze server en kan via de
terminal-emulatie software op hun PC door de gebruikers worden
opgestart en gebruikt. Deze basistoegang is beperkt tot
tekstinterfaces, maar is van groot belang voor mensen die niet
per se naar het hele Internet willen, maar wel met minimale
middelen bij een digitale stad willen kunnen.
Voor gebruikers met een wat krachtigere PC en een snel modem
is het ook mogelijk een digitale stad te benaderen via een
grafische interface. In dit geval draait de software die
toegang biedt tot de diensten van een digitale stad op de PC
van de gebruiker zelf (dit wordt wel het zogenaamde
'clientserver' principe genoemd). Hierbij wordt gebruik
gemaakt van een communicatie-protocol (genaamd SLIP of PPP)
tussen de PC van de gebruiker en de portmaster van een
digitale stad dat er voor zorgt dat de PC gedurende de
verbinding een onderdeel wordt van het Internet.
[afbeelding 2]
Naarmate de software meer gebruikersvriendelijk wordt zal de laatste vorm van inbelvoorzieningen de overhand krijgen. Dat heeft consequenties voor de manier waarop diensten in een digitale stad worden opgezet. Bewoners met een eigen Internetaansluiting via PPP/SLIP willen tot dezelfde diensten toegang hebben als bewoners die inbellen op de traditionele manier met terminal-emulatie software.
Voor alle hardware-componenten van een inbelvoorziening (modems, portmaster, terminal-servers, etc.) geldt dat de prijs en de kwaliteit vaak gekoppeld zijn. Het is bijvoorbeeld mogelijk om losse modems te nemen, maar het is voor een betere beheer- en beheersbaarheid (en dus een betere kwaliteit) raadzamer om zogenaamde rack-mounted modems aan te schaffen (meestal 15 modems in een behuizing).
6.3 Inbelvoorzieningen van derden
Planet Internet van PTT Multimedia gaat zich voorjaar 1995
richten op het verschaffen van Internet-toegang aan
particulieren. Het is onduidelijk hoe de inbelstructuur
hiervan wordt en in hoeverre digitale steden van een
dergelijke infrastructuur gebruik kunnen maken. Ook IBM biedt
toegang aan particulieren. Stichting Xs4all is momenteel de
grootste aanbieder op de particuliere markt. Buiten Amsterdam
maakt Xs4all gebruik van de infrastructuur van NLnet. In
diverse plaatsen opereren kleinere aanbieders van Internet
inbelvoorzieningen (Stichting Knoware in Utrecht, Euronet,
Internet Access Eindhoven (IAEHV), Internet Access Foundation
(IAF) in Groningen).
Een digitale stad kan dus voor de inbelvoorziening proberen
aan te haken bij deze aanbieders op de particuliere markt:
- men koopt (of least) de apparatuur voor de
inbelvoorziening bij een hardware-leverancier en plaatst
deze bij een plaatselijke Internet-aanbieder en deelt
vervolgens de Internet-aansluiting (zie verderop) met
deze aanbieder; men moet zich dan wel vergewissen van
voldoende bandbreedte. De aanbieder moet bereid zijn mee
te groeien met een digitale stad.
- men huurt de complete inbelvoorziening inclusief
Internet-toegang van deze aanbieder; men moet zich dan
wel vergewissen van voldoende bandbreedte. De aanbieder
moet bereid zijn mee te groeien met de afnemer.
- men laat de hele inbelvoorziening over aan deze
aanbieders en concentreert zich op de andere onderdelen
van een digitale stad. Een kernaspect van een digitale
stad - een gratis inbelvoorziening - gaat dan wel
verloren.
6.4 Server
De diensten die tezamen een digitale stad vormen worden
verzorgd vanuit één of meer computersystemen,
zogenaamde servers. Waar deze server zich geografisch gezien
bevindt is minder relevant. Het is goed mogelijk de diensten
te verspreiden over meer servers die ook nog eens op
verschillende lokaties staan. De Digitale Stad Groningen kan
bijvoorbeeld bestaan uit een server voor postbussen van
gebruikers en voor discussieplatforms bij de Stichting
Interaccess, een server met informatie van de
onderwijsinstellingen en bibliotheken bij de Rijksuniversiteit
Groningen en een server met informatie van overheid en
bedrijfsleven in Amsterdam. Als een digitale stad uit meer
servers bestaat moeten deze servers uiteraard onderling
verbonden worden. Dit kan bijvoorbeeld via het Internet, maar
dat brengt meestal kosten van meerdere Internet-aansluitingen
met zich mee.
De hoeveelheid geheugen en diskruimte van een server zal
moeten meegroeien met het gebruik. Voor een server wordt een
computersysteem gebaseerd op het Unix besturingssysteem
aanbevolen. Het is niet raadzaam om een server op basis van
PC-hardware met MS-Dos of Unix op te zetten. Bekende A-merk
leveranciers van Unix computersystemen zijn bijvoorbeeld IBM,
SUN, en HP. Een betaalbare en bruikbare minimale server-
configuratie is bijvoorbeeld een SUN-kloon met 32Mbyte
geheugen en 4 Gbyte diskruimte (hiermee is De Digitale Stad
Amsterdam gestart; dit is een traag systeem bij meerdere
gebruikers) van ca. 14.000 gulden. Indien er hogere eisen ten
aanzien van beschikbaarheid, snelheid, etc. worden gesteld
moet men kiezen voor een A-merk Unix server. Zo'n server
varieert afhankelijk van configuratie en specificaties van ca.
15.000 tot ca. 500.000 gulden. Een server die niet voldoende
capaciteit heeft zal nieuwe gebruikers afschrikken door gebrek
aan beschikbaarheid, of traagheid van respons. Het is dus zaak
een ruim bemeten server te kopen als het budget dat
toelaat.
Om de server te beheren zijn meestal enige PC's nodig die via een lokaal netwerk (LAN, Local Area Network) met de server(s) zijn verbonden (zie afbeelding).
6.5 Internet-toegang
Een digitale stad moet gekoppeld worden aan het Internet. Die
koppeling heeft twee functies:
- Gebruikers die reeds Internet-toegang hebben (b.v. via
hun werk/universiteit of via een account bij een
Internet-provider) kunnen zo gebruik maken van de
voorzieningen van een digitale stad.
- Gebruikers van een digitale stad kunnen via het Internet
bij andere voor hun relevante informatie komen (b.v.
andere digitale steden, overheidsinformatie-diensten en
bibliotheken).
Een Internetaansluiting is niet goedkoop. Wel is de verwachting dat door het groeiende aantal Internet aanbieders in Nederland de prijs zal dalen. In elk geval is het zaak te 'winkelen' alvorens te kopen.
Een Internet aansluiting voor een digitale stad bestaat uit de
volgende componenten:
- Een Internetaanbieder. De Internetaanbieder biedt een
zogenaamd Point of presence (POP), waaraan een digitale
stad kan worden gekoppeld. Dit POP is op zich weer
verbonden met de rest van het Internet. Aansluiting op
een POP is mogelijk met verschillende
bandbreedtesnelheden (hogere snelheden = hogere kosten)
en tegen diverse tarieven (volume-afhankelijk,
volumeonafhankelijk). Verschillende Internetaanbieders
leveren tegen verschillende tarieven en met verschil in
toegevoegde waarde en verschillende
beperkingen/mogelijkheden.
- Een huurlijn. Dit is een vaste verbinding tussen een
digitale stad en het POP van de Internet-aanbieder.
Momenteel worden alleen huurlijnen geleverd door PTT
Telecom (na 1 januari 1998 zullen er meer aanbieders op
de markt komen, tot die tijd kent Nederland een
'duopolie' beleid met twee aanbieders PTT Telecom en
Telecom 2). Huurlijnen zijn, tot er concurrentie komt,
duur en de prijs is afhankelijk van de lengte. Het is dus
goed om er bij het uitzoeken van een Internet-aanbieder
op te letten waar de dichtstbijzijnde POP zich bevindt,
en de huurlijnkosten mee te rekenen. (De meeste
Internetaanbieders zullen de huurlijn kosten opnemen in
hun offerte). Als de systemen (server(s)) van een
digitale stad zich bevinden op dezelfde lokatie als het
POP, dan is geen huurlijn nodig tussen de server(s) en
het POP.
- Een router. Dit is een apparaat dat er voor zorgt dat
informatie die van een digitale stad naar het Internet
gaat (en vice versa) zijn weg weet te vinden. Minimaal is
hierbij een router die twee ingangen heeft: een
ethernetingang voor koppeling aan het lokale net (LAN)
van een digitale stad en een ingang voor de huurlijn
waarmee wordt aangesloten op het Internet. Voor
complexere digitale steden met gescheiden servers en
meerdere Internet-aanbieder-koppelingen zijn complexere
routers nodig.
6.6 Internet-aanbieders
De volgende Internet-aanbieders bieden momenteel Points-of-
Presence (POP) in Nederland aan:
NLnet De eerste Internet-aanbieder voor organisaties en bedrijven, opgezet in 1982.
Unisource Gestart in december 1994 met Internet-toegang voor organisaties en bedrijven.
SURFnet Opgericht in 1989. De toegang zou ook via de academische sector (universiteiten en hogescholen) gefaciliteerd kunnen worden maar dat kan alleen als er met SURFnet bijzondere afspraken kunnen worden gemaakt. Voor SURFnet gelden namelijk aansluitbeperkingen: Het aansluiten van een digitale stad als informatiedienst op SURFnet is bespreekbaar. Toegangsverkeer van particulieren/bedrijven naar een digitale stad of de rest van het Internet is in principe niet via SURFnet mogelijk. Aangezien momenteel circa 80 procent van de Internet-systemen in Nederland op SURFnet zijn aangesloten, kan een (extra) aansluiting op SURFnet voor een digitale stad toch rendabel zijn, ondanks deze beperkingen. Daarvoor is het nodig onderscheid te kunnen maken in de aangeboden diensten (informatie versus inbel/toegangsdiensten). Een deel van het informatiediensten verkeer van een digitale stad kan dan of aangeboden worden via een academische server (zie onder server) of via de eigen server maar via een aparte verbinding naar een SURFnet-site.
Andere potentiële Internet POP-aanbieders in de toekomst
zijn:
GEMnet Dit is het gemeentelijk administratieve netwerk. Dit
netwerk biedt in beginsel de mogelijkheid voor
internet-koppelingen (TCP/IP). Een deel van de
bandbreedte van het net zou gereserveerd kunnen
worden ten behoeve van digitale steden. GEMnet is
hier nog niet klaar voor.
IBM Biedt momenteel alleen inbelvoorzieningen.
Xs4all Biedt buiten Amsterdam momenteel alleen
inbelvoorzieningen en maakt daarbij gebruik van de
POP infrastructuur van NLnet.
Voorbeeld van een constructie: De Digitale Stad in Amsterdam
heeft behalve een huurlijn via Xs4all met NLnet ook een
huurlijnverbinding met de Universiteit van Amsterdam. Alle
verkeer van de Universiteit van Amsterdam naar De Digitale
Stad wordt via deze lijn gerouteerd in plaats van via de
NLnet-verbinding. Hierdoor dalen de kosten voor IP-verkeer
voor De Digitale Stad via NLnet/Xs4all. Alle studenten en
medewerkers van andere SURFnet-sites die via hun universiteit
een verbinding maken met De Digitale Stad kosten De Digitale
Stad op het moment geld. Het ligt voor de hand om op termijn
deze relatie met SURFnet te veranderen omdat een digitale stad
inhoud toevoegt aan het academisch netwerk.
Ook het verkeer van mensen die op een digitale stad inbellen
via de inbelvoorziening en dan een SURFnet site kiezen zou
gerouteerd kunnen worden via deze verbinding. Dit zou een vorm
van sponsoring van SURFnet aan de ideële doelstelling van
een digitale stad zijn. Een dergelijke vorm van sponsoring zou
mogelijk voor een beperkte tijdsduur afgesproken kunnen
worden.
Lukt het niet langs bovengenoemde wegen een (betaalbare) toegang tot Internet te creëren, dan kan men trachten een gesponsorde interlokale huurlijn naar een stad waar wel een POP is te verkrijgen. Dergelijke huurlijnen zijn via PTT Telecom duur, maar op deze markt komt concurrentie. Een concurrent van PTT Telecom - bijvoorbeeld British Telecom of ENERTEL (een combinatie van Bell-south, de energiebedrijven en de Nederlandse Spoorwegen) - zou geïnteresseerd kunnen zijn in het op deze manier sponsoren van een digitale stad.
6.7 Samenwerking
Een digitale stad kan een op zich staande entiteit zijn, maar
het is ook mogelijk om van de technische mogelijkheden gebruik
te maken die netwerken bieden om een landelijk netwerk van
digitale steden op te zetten. De voordelen van zo'n netwerk
zijn bijvoorbeeld:
- Informatie die voor alle digitale steden van belang is
hoeft maar op één digitale stad te worden
opgeslagen, en is toch vanaf elke plek toegankelijk. Dit
vereenvoudigt onderhoud en drukt de kosten.
- Een modembank in Groningen is voor iedereen in het
basistariefgebied van Groningen en alle omliggende
basistariefgebieden tegen lokaal tarief toegankelijk.
Door koppeling van de digitale steden in Nederland wordt
een landelijk dekkend netwerk van inbelpunten geschapen
waarbij een burger tegen lokaal telefoontarief kan
inbellen op elke digitale stad in Nederland.
- Spreiding van kennis en expertise. Bepaalde diensten in
een digitale stad vereisen een specifieke kennis en
expertise. Het is met een landelijk netwerk van digitale
steden mogelijk om zo'n dienst te concentreren op
één plaats waar die kennis aanwezig is en
vervolgens de dienst toch aan te bieden op iedere
digitale stad.
- Gezamenlijk gebruik van servers en Internet-
aansluitingen. Het is op deze wijze mogelijk om voor een
gemeente met beperkt budget een 'Virtuele Digitale Stad'
te beginnen waarbij gebruik gemaakt wordt van servers en
inbelvoorzieningen van andere digitale steden.
Het is mogelijk een netwerk van digitale steden op te bouwen op basis van huurlijnen, waarbij het netwerk op maar één plaats met het Internet is verbonden. Nu is dat (gezien de prijs van huurlijnen) nog een duur alternatief, maar in de toekomst kan dat veranderen. Het alternatief is om digitale steden via de bestaande Internet-infrastructuur te koppelen. Dat laatste zal in het begin goedkoper zijn, maar kan op den duur bij een groter aantal digitale steden (en dalende prijzen van huurlijnen) duurder zijn.
Een vereniging van digitale steden zou een centrale rol kunnen spelen in het leggen van de (sociale) verbindingen en het maken van goede prijsafspraken met bovengenoemde potentiële partners.